Boekfragment Medeschuldig Deel 1


considerate se questo č un uomo
che lavora nel fango
che non conosce pace
che lotta per mezzo pane
che muore per un si o per un no.

(uit sjemą, ‘ad ora incerta’, door primo levi)*


Bedenk of dit een man is
Die zwoegt in het slijk
Die geen vrede kent
Die om een half brood vecht
Die sterft door een ja of een nee.

(Vertaling MAARTEN ASSCHER)

1. De eerste dag van Pesach

Het enige waaraan Jozef Heine kon denken toen hij op donderdag 28 maart wakker werd, was dat hij jarig was. Hij werd zestig. Hij had nooit verwacht dat hij die leeftijd zou bereiken en hij had er ook nooit naar verlangd.
De pijn kwam zoals steeds in vlagen. Het begon als een stalen band die zich om zijn geslachtsdelen sloot zodat hij de kiezen op elkaar moest klemmen om het niet uit te schreeuwen. Verzengende vlammen likten van zijn onderlijf naar boven, schroeiden zijn gehemelte, brandden erdoorheen naar zijn hersenen. Hij bedacht dat het zowat hetzelfde gevoel zou geven als hij zich een kogel door het hoofd zou schieten, maar wel met dit verschil dat het dan voorbij zou zijn voor het goed en wel was begonnen.
De aanval ging voorbij en de pijn zwakte af tot een tergende, abstracte leegte die het hem onmogelijk maakte helder te denken.
Hij bleef liggen met de ogen gesloten. Hij had een vreselijke droom gehad, een en al angst, pijn en extreem geweld, maar hij kon zich niet herinneren wat er precies in was gebeurd. Hij vroeg zich af of dit het begin was van delirium tremens. Nee, zo diep was hij nog niet gezonken.
Het had te maken gehad met Julia. Dat wist hij nog.
Hij haalde diep adem toen een nieuwe golf van pijn – minder erg dit keer – zijn verstand tijdelijk weer lamlegde. Het waren twee duidelijk te onderscheiden pijnhaarden. Zijn onderlijf en de zijkant van zijn schedel. Misschien had hij zich een kogel door het hoofd willen schieten en had hij gemist...
Pas vele minuten later, het konden ook uren zijn geweest, kon hij weer enigszins helder denken.
Ja, natuurlijk. Nu wist hij het weer. Julia! Voor ze gisteren vertrokken was, hadden ze uren ruzie gemaakt. Niet dat dat de eerste keer was. Nee. Maar deze ruzie sleepte zich nu al wekenlang voort. Hij dronk, zij snoof, hij schold, zij lachte hem uit. Soms riep hij net zo lang tot hij erbij neerviel; dan was zijn felheid inmiddels getemperd door de alcohol en de vermoeidheid en zakten de verwijten die hij haar toestuurde weg in een vaag gemompel van laatste woorden.
Ze hadden twaalf en een half jaar samengewoond maar een koperen bruiloft vieren was wel het laatste waar ze naar verlangden. Hun relatie was vooral gebaseerd op eigenbelang, draaide om het met elkaar overhoop liggen om onbenulligheden en het zich weer verzoenen in wilde seksuele uitspattingen. Meer dan eens had hij met haar willen breken, dan trok hij zich terug in zijn atelier en leefde zich uit in het schilderen van nymfomane amazones die triomfantelijk te paard zaten op weerloze jonge knapen of geile oudere mannen. Soms viel hij dan op de leren divan met zijn kleren aan in slaap om wakker te worden als ze, smerige taal uitslaand, zijn broek omlaag trok en zich als een vampier vastzoog aan zijn snel groeiend geslachtsorgaan. Een beetje later zat ze boven op hem, duwde zijn staaf met geweld naar binnen, klauwde haar handen in zijn haar en probeerde het uit te rukken: zij was de meesteres, hij was de slaaf. Julia kon er niet genoeg van krijgen en hij liet haar begaan.
Het haast onvermijdelijke einde was gekomen toen hij enkele maanden geleden plasproblemen kreeg. Het begon met branderige urinelozing en pijn laag in de buik. Toen hij een paar dagen later ook nog sporen van bloed in zijn urine meende te zien, gaf dat meteen de doodsteek aan hun seksueel verkeer. Een andere man zou onmiddellijk naar de dokter zijn gelopen, maar dat was het laatste wat hij zou doen. Op zowat dezelfde leeftijd was zijn vader gestorven aan prostaatkanker. Hij had gezien hoe chirurgen na het falen van pijnlijke en dure operaties, waaronder het verwijderen van zijn testikels, zijn vaders leven hadden proberen te verlengen met allerhande medicatie waarvan de bijwerkingen erger waren dan de kwaal en waardoor hij verschrompelde tot hij nog slechts een schaduw was van zijn eigen verleden. Het zou hem niet overkomen.
 
* Het gedicht Sjemą is gebaseerd op het belangrijke joodse gebed:
‘Hoor, (Sjemą) O Israėl, de Here is onze God; de Heer is één!’

(Deuteronomium, 6: 4-9).

Als overlevende van Auschwitz zwoer Primo Levi zijn leven lang van deze gruwel te zullen getuigen. Het gebed dat hij had geleerd toen hij als twaalfjarige voor zijn bar mitzwa studeerde, echode in zijn herinnering als bazuingeschal. Hij ontleende er de plechtige liturgische cadans aan en schreef op 10 januari 1946 het gedicht dat hij gebruikte als epigram in zijn boek Se questo č un uomo (Is dit een mens - 1947). Het is een boodschap van wie terugkeert uit het koninkrijk van de dood, gericht aan al wie leeft in veiligheid.
 
Lees hier het tweede deel >>
pagina terug terug naar boven

© copyright Bob Mendes, all rights reserved

Hosting & Webdesign by Linulex

Concept by Artchronicles